Sinds het voorjaar van 1989, na de Rushdie affaire, wordt er in Nederland gedebatteerd over ‘de islam in Nederland’ en over ‘moslims in Nederland’. Het verloop van de Rushdie-affaire vertoonde een patroon dat zich later steeds weer zou herhalen. Dit stelt Ewoud Butter in een artikel op de website Republiek Allochtonië
In de jaren ’70 en ‘80 nam het aantal moslims in Nederland toe en kreeg de institutionalisering van de islam in Nederland steeds meer vorm. Er kwamen gebedshuizen en moskeeën, islamitische verenigingen, islamitische basisscholen, en de eerste moslimomroep. Toch werd er amper over de islam in Nederland of Nederlandse moslims gesproken. Artikelen over de islam gingen vooral over het buitenland en Mehmet Pamuk, een typetje van Kees van Kooten, was in die jaren waarschijnlijk de bekendste ‘Nederlandse moslim’.
Natuurlijk, de extreemrechtse Centrum Partij en de Centrum Democraten, vroegen enige aandacht voor de islam en de SP publiceerde de brochure Gastarbeid en Kapitaal (1983), maar van een debat over de islam of moslims in Nederland was amper sprake.
Dit debat bleef tot 1988 beperkt tot enkele kleine relletjes, zoals rond de Engelse film De dood van een prinses waarin een overspelige Saoedische prinses werd geëxecuteerd. Premier Van Agt (CDA) en de VVD-ministers Wiegel en Smit-Kroes oefenden druk uit op de NOS om de film niet op het scherm te brengen, nadat Saudi-Arabië had gedreigd met represailles. De film werd toch, zonder gevolgen, op de Nederlandse tv vertoond.